zaterdag 26 juni 2010
De Zeeuwsche expeditie naar de West (1672-1674) onder Cornelis Evertsen den Jonge
In 1672 sloeg Cornelis Evertsen in de aanloop van de Derde Engels-Nederlandse Oorlog een verraderlijke Engelse aanval op de Smyrnavloot af. In de Slag bij Solebay vocht hij op de Zwanenburg (44 kanonnen). In 1673 heroverde hij Nieuw-Nederland als viceadmiraal bij de WIC, met als vlaggenschip nog steeds de Swaenenburgh. Eigenlijk was dit onbedoeld: zijn oorspronkelijke opdracht was om met zes schepen per verrassing Sint-Helena te veroveren om aldaar zoveel mogelijk nietsvermoedende Engelse Indiëvaarders te onderscheppen. Na zijn vertrek in december 1672 werd hij echter opgehouden door gevechten bij de archipel Kaapverdië waarna bleek dat de VOC Sint Helena al genomen had. Een alternatief aangegeven doel was Cayenne maar Cornelis vond zijn vloot daarvoor bij nader inzien te zwak. Hij sloot zich aan bij een vloot van de Amsterdamse Admiraliteit, tastte de kust van Virginia met succes aan en verscheen in augustus 1673 met een vloot van 21 schepen voor New York dat zich overgaf en door hem tot Nieuw Oranje herdoopt werd. De oceaan weer overstekend naar Cádiz werd hij daar door de Britten tot een scheepsduel uitgedaagd wat het Nederlandse kampioensschip verloor. Bij terugkeer in Zeeland in juli 1674 werd hij er door de Staten van Zeeland van beschuldigd zich niet aan de orders te hebben gehouden: men was niet zo blij met het herwonnen bezit en Cornelis had natuurlijk nooit de prijsgelden met de Hollanders mogen delen.
In zijn Journael, gehouden op 't lants schip Swaenenburgh, gedestineert na de west, begonnen in de maent December 1672 (eindigend op 3 juli 1674) opgenomen in een uitgave (1928) van de Linschoten-vereniging verwijst hij eenmaal naar de Nederlandse kolonie Berbice.
Op maandag 8 januari 1674 schrijft hij: De wint n.n.w. met stijve coelte; hadden Caep Vincent na gissinge 10 mijlen n. ten o. van ons. Na de middagh sijn de capiteijnen Cornlis Marijnisse en Jan Lourissen van ons gescheijden, gaende naer de Berbisses (Rio Berbice), hebbe met deselve aen den Commandeur Versterre in Surinam gesonden 2 pijpen (vaten van langwerpige vorm - ongeveer een half vat) olij en twee pijpen wijn. De wint n.n.o.; liepen den geheel nacht oost in.
In de uitgave uit 1928 zijn ook enkele bijlagen opgenomen zoals de Stukken betreffende de voorbereiding van de expeditie. Zo staat in de Tweede secrete instructie voor het esquader uijt te senden in voldoeninge vande secrete resolutie vande Ed: Mo: Heeren Staten van Zeelant, genoomen op den 12 october 1672 het volgende:
(..) 3.
(..) Na 10 ofte 12 dagen ververssinge van Cape Orange wederom ;t seijll te gaen en in passant voor ofte inde Riviere van Suriname te verneemen hoe de saecken aldaer staen, also haer Ed: Mo: Intentie en begeerte is, indien het fort en Colonie bij de vijanden niet en mochten wesen verovert, dat alsdan aan het voorsz. fort eenige amonitie van oorloge sal worden gebraght, en soo veel andere behoeften als het Esquader zal konnen missen, sonder het selve daer door in eenige schaersheijt te brengen. Gelijck oock in passant door een cleijn vaertuijgh sal konnen werden vernoomen nae den toestant van de Colonie van Isokepe, om te sien of die van d'een of d'andere clenigheijt kan worden dienst gedaen.
Of er inderdaad een kleine verkenning naar Essequebo is ondernomen is mij (nu nog) onbekend. In het, overigens bijzonder summier beschreven, verslag van Evertsen wordt Essequebo verder niet genoemd.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten