vrijdag 10 oktober 2014

Het Minangkabause adathuis (Sumatra huis) in de Haagse vruchtenbuurt - DEEL 1


Vorige maand bladerde ik door het leuke en informatieve boekje Het Wilde Westen, van J.M. Knaud (1927-1999) met als ondertitel 'Herinneringen aan de Haagse Vruchtenbuurt en Ommelanden van weleer'. Het boekje bevat veel foto's van de Vruchtenbuurt in opbouw (jaren '20) tot in de jaren '60. Aangezien de auteur de buurt zeer goed kende - en van de lezers verondersteld werd de buurtgeschiedenis ook goed te kennen - is er wat informatie weggelaten. Voor de import-buurtgenoot is hierdoor niet alles te bevatten.
Op een van de geplaatste foto's stonden twee Oosterse bouwwerken met als onderschrift "Menangkabau'se huizen in de schooltuintjes bij de Kornoeljestraat, gezien vanaf de Bosbesstraat (Verz. Gem. Arch.)"  
Deze foto verraste mij toch wel. Deze voetnoot uit de buurtgeschiedenis kende ik niet en riep enkele vragen bij me op. Allereerst - Hoe kwamen deze exotische huizen in de Vruchtenbuurt terecht? En ten tweede....waar zijn ze gebleven? Inmiddels staan er andere gebouwen op het terrein bij de school/volkstuintjes. Het is al weer enige jaren gelden dat ik over het terrein liep maar volgens mij verwijst niets (meer) naar deze gebouwen.
Achter de gebouwen blijkt een interessante geschiedenis te zitten die tenminste vier decennia Haagse geschiedenis beslaat.


Koloniale Tentoonstelling in Parijs (1931) 
De gebouwen op de foto hoorden bij een veel groter geheel. Tezamen met diverse gebouwen uit de Indische archipel, Suriname en Curaçao vormden ze de Nederlandse bijdrage aan l'Exposition Coloniale International à Paris in 1931. 

Op de foto rechts staat het hoofdpaviljoen van de Nederlandse bijdrage op de omvangrijke en bekritiseerde (o.a. vanwege de "human zoo") Koloniale Tentoonstelling die duurde van 6 mei tot 15 november 1931. Ondanks de kritieke geluiden vonden 33 miljoen (!!!) bezoekers hun weg naar deze groteske uiting van kolonialisme.
Door een brand ging een groot deel van de Nederlandse koloniale gebouwen verloren, maar na enkele weken waren veel gebouwen weer hersteld door de noeste ijver. Schijnbaar kon men snel over extra bouwmateriaal beschikken - en over deskundig personeel. 

Indische Tentoonstelling in Den Haag (1932)
De Nederlandse bijdrage - of althans het herbouwde Indische deel - kreeg een tweede leven in het Haagse Westbroekpark in 1932. Hier werden de ontmantelde panden weer opgebouwd en op 14 mei 1932 opende prinses Juliana de Indische tentoonstelling die tot 30 september van dat jaar te bezichtigen zou zijn. 
In een filmpje van omroep West komen zowel de Koloniale Tentoonstelling in Parijs als de Indische tentoonstelling in het Westbroekpark aan bod. Als je de opnamen ziet - en de foto's bekijkt in de Haagse Beeldbank (van het Haags Gemeentearchief) dan vraag je je af waarom ze het niet in het park hebben laten staan. 

Westbroekpark, Den Haag, mei 1932
     

Verplaatsing van twee gebouwen naar de schooltuintjes (1933)
[...]waardoor Indisch leven en Indische cultuur aan de schooljeugd van onze stad, welke zooveel betrekkingen tot Indië heeft, kunnen worden voor oogen gesteld.



Op 11 april 1933 schrijft De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad:
Het Sumatra-huis blijft bewaard 
B. en W. van 's-Gravenhage stellen den Raad voor, aan de vereeniging, welke zich ten doel stelt, voor het Haagsche onderwijs een centrum van Indisch Volksleven tot stand te brengen, een renteloos voorschot van f 3000.— te verleenen, teneinde deze vereeniging in staat te stellen, van de gemeente te koopen het Sumatrahuis en het rijstschuurtje, zoals deze zich thans nog bevinden in het Westbroekpark (als restant van de Indische tentoonstelling) alsmede voor de Inrichting enz. van deze gebouwtjes, welke dan zullen worden overgebracht naar een terrein aan de Mient, behoorende tot de schoolen kindertuinen.
Het Minangkabause adathuis op de locatie aan de Mient (links)/Kornoeljestraat
Een artikel in Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië (26-4-1933) geeft wat meer context aan het verhaal van het behoud en de verplaatsing van de gebouwen naar de schooltuintjes: 































De Indische tentoonstelling had de gemeente klaarblijkelijk veel geld gekost en vanwege de bijzondere cultuurwaarde wilde men het "Sumatra-huis" met bijbehorend rijstschuurtje behouden. De schooltuinen aan de Mient bleken een zeer geschikte plek te zijn - ver verwijderd van andere bebouwing dit i.v.m. mogelijk brandgevaar. Een op te richten stichting - de Freule Elias Stichting - zou de verplaatsing van de gebouwen financieren en ontving voor dit doel een renteloze lening van de gemeente Den Haag. 
De huisjes stonden in april 1933 nog in het Westbroekpark maar Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië schrijft op 22-09-1934:
"(...) Sinds verleden jaar staat op het terrein der schooltuinen aan de Mient in Den Haag, tegen het geboomte van Oud-Eik en Duinen, een houten gebouw dat de vele wandelaars en fietsers die in dit stadskwartier 's Zondags nieuwe straten komen ontdekken, uitroepen ontlokt als: „de Indische tentoonstelling" of „Het huis van Bali". Het mooiste maakte het een vader met de volgende uitlegging: „dat is een Chineesche tempel; er zitten Japansche voorwerpen en schoppen en harken in."

" (...) Voor dit fraaie Menangkabausche familiehuis met zijn zespuntig dak en zijn sierlijk rijstschuurtje, dat eerst op de Koloniale Tentoonstelling te Parijs en daarna op die in het Westbroekpark in Den Haag stond en dat, dankzij de Freule Elias-stichting voor Den Haag behouden bleef, was het deze week, op 8 dezer, een en al bedrijvigheid. En al die witte tafeltjes en stoeltjes die er bij stonden, wettigden de veronderstelling die wij hoorden maken, dat er nu een theeschenkerij in werd gevestigd, die vast wel zou trekken!"

"(...) Maar de Freule Elias-stichting, die de kennis wil vermeerderen van het Nederlandsche publiek omtrent het Indische volksleven, heeft er andere plannen mee en om daar belangstelling voor te wekken had zij, in samenwerking met het Museum voor het onderwijs en den dienst der school en kindertuinen een propaganda-middag georganiseerd, waarvoor veel belangstelling bestond."

"(...) „Boeatan" had in het ruime familiehuis kunst- en gebruiksvoorwerpen en vooral de prachtige gouden weefsels, afkomstig uit de Padangsche Bovenlanden tentoongesteld, en vier dames in karakteristieke feestkleedij van de bewoonsters van dat deel van Sumatra voorzagen de bezoekers van Indische lekkernijen. Bij afwezigheid wegens familieomstandigheden van den secretaris der Freule Elias-stichting, Ir. J. F. van Hoytema, sprak Dr. E. W. van Wijk, directeur van het schoolmuseum een inleidend woord, waarin hij er aan herinnerde dat zijn voorgangster, wijlen Freule Elias, de eer toekomt, dat het huis behouden bleef, reden waarom haar naam aan de stichting verbonden werd (...)"

"(...) Daarna zouden Raden Mas Waloejo, Raden Iskander en Raden Hardjodiringo dansen uitvoeren. Degeen echter die de gamelaninstrumenten van „Boeatan" zou halen, wist niet precies wat dat wel was en hij had zoodoende alleen een groote gong meegebracht. Die vergissing bracht wat oponthoud, maar tenslotte kwam de gamelan dan toch! Op een met matten belegd podium vóór het huis werden de instrumenten opgesteld en toen de spelers in hun kleurige kleedij hadden plaats genomen, kon de dans aanvangen (...)"

"(...) In den groenen tuin onder een stralenden hemel en tegen den achtergrond van het Menangkabauwsche huis was de Oostersche illusie van dit schouwspel bijna volkomen."
Het Minangkabause huis als tentoonstellingsruimte 1934-1940


De Freule Elias-stichting was voornemens het niet te laten bij kleine tentoonstellingen. Tot het uitbreken van de oorlog werden er drie grote tentoonstellingen georganiseerd in het gebouw bij de schooltuintjes met de volgende thema's:
1) Europese en Oosterse vezelgewassen (opening 27-6-1936)
2) Rubberwinning, bereiding, rubberproducten, harsen, gommen en etherische oliën.
3) Oliewinning (1938)
De opening van de eerste grote tentoonstelling is niet alleen op de gevoelige plaat vastgelegd maar er is ook gefilmd. Zie: http://www.haagsefilmbank.nl/archieven/5035 
Beschrijving van de filmopname - Korte impressie van de opening van een tentoonstelling over Europese en tropische vezelgewassen van de ‘Freule Elias stichting’; de Vereeniging Indisch Volksleven, in het Minangkabauwse huis op het complex van de 1ste Gemeentelijke School- en Kindertuin aan de Mient, op 27 juni 1936. Opening door Prof. Jr. C.L van der Bilt.

Van de petroleumtentoonstelling bleek de volgende foto aanwezig te zijn in het huidige gebouw bij de schooltuintjes. 

De boortoren en miniatuur-olieraffinaderij met boiler van de tentoonstelling over oliewinning (1938). Rechtsachter het gebouwtje "Onder de pannen" en daarachter de bebouwing van de Bosbesstraat. Op deze foto is ook goed te zien dat er niet twee gebouwen maar drie gebouwen zijn overgekomen. Naast het Adathuis en het gebouw voor rijstopslag is het derde gebouw te zien, een traditioneel Karo Batak (Noord-Sumatra) huis.                         
De schets hierboven laat het Batak Rumah Adat (traditioneel huis) zien tijdens Indische tentoonstelling in het Westbroekpark. Professor dr. G.A. van Poelje, directeur-generaal van Onderwijs en voorzitter van de Freule Elias Stichting meldde al bij de opening van de eerste tentoonstelling dat er een Midden-Sumatraans Batakhuis aangekocht zou worden om bij de schooltuintjes geplaatst te worden. Deze is tussen juli 1937 en midden 1938 geplaatst.
De gebouwen tijdens de Tweede Wereldoorlog - "Ein Stück Indien in Den Haag" 
Het eerste oorlogsjaar zijn de gebouwen ongeschonden doorgekomen. In die Deutsche Zeitung in den Niederlanden (12-01-1941) stond een artikel met foto (zie voor het hele artikel 



Zelfs door de Duitse bezetter werd deze fijne bouwkunst gewaardeerd en "die uns [Duitse lezers] einen kleinen Begriff von einer anderen Welt vermittelt, ein wenig mehr aus der Nähe zu betrachten". 

Het Minangkabause huis na de Tweede Wereldoorlog

Deze ongedateerde foto moet tussen 1945 en 1948 genomen zijn. Het toont het huis in verval: het riet op het dak is ernstig uitgedund en ook het hout ziet er slecht uit. De entree lijkt een deel van de overkapping te missen. Verder ontbreken de twee bijgebouwen, zij lijken de oorlog niet overleefd te hebben. Waren deze bouwwerken door verrotting aangetast of zijn ze in de oorlogsjaren als brandhout geëindigd in de allesbranders van de Vruchtenbuurt?
De foto's hieronder zijn uit juli/augustus 1946




In deel 2 zal ik ingaan op het verplaatsen van het resterende gebouw naar een andere locatie......in Den Haag. Wordt vervolgd dus.... 

================================================================================================











dinsdag 7 januari 2014

Brief Gedney Clarke jr. (planter Demerary) aangeboden op e-bay

Bij voorkeur komt deze op eBay aangeboden brief bij een archiefinstelling terecht in plaats van in een privéverzameling - dat is althans mijn persoonlijke mening. De ijverige verkoper - Voyager Press Rare Books and Manuscripts - doet echter zijn uiterste best om de kostbare waar (vraagprijs $2750,-) aan te bieden, wat weer zo zijn voordelen heeft voor de geïnteresseerde onderzoeker. De verkoper heeft namelijk naast foto's van de brief een transcriptie van een deel van de inhoud opgenomen in de advertentie. Omdat de informatie, na verkoop, mogelijk zou verdwijnen heb ik de tekst en foto's van de brief op dit blog geplaatst.

Consequential Manuscript Correspondence Sugar Plantations and Slavery in Dutch Guiana Berbice - Demerara - Essequibo Single Purchase of Ninety Female Slaves 1764 

ALS written by a prominent American plantation owner in the Dutch Colony of Berbice, to Dutch nobility, discloses paramount concerns regarding the leadership and economic progress of the slave-dependent colony London, 13 August 1764. Signed Manuscript Letter in a fine hand, reporting on matters of slavery, insurrection, and governance in the Dutch colony of Berbice, now part of Guyana, South America. The author, slave trader and plantation owner Gedney Clarke (Jr.) who was also affiliated with the Dutch West India Company, addresses nobleman and politician Count de Bentinck of Holland, and mentions other key administrators of this and neighbouring Dutch plantation colonies. 8vo. 4 pages on two single-leafs, laid watermarked paper measuring approximately 7 x 9 inches.
Very good, original condition document with significant content.
The letter is contemporary to the Berbice Slave Uprising, a major event in Guyana's anti-colonial struggles, which began on 23 February 1763, and continued for almost a full year into 1764. On that February day, Plantation Magdalenenberg on the Canje River in Berbice experienced a rebellion by their slaves in protest of harsh and inhumane treatment. They torched the plantation house, then went to other plantations to mobilize other enslaved Africans to join the rebellion. Cuffy, a house slave at Lilienburg, another plantation on Canje, is said to have organized them into a military unit. As plantation after plantation fell to the slaves, the Dutch settlers fled northward and the rebels began to take over control of the region.
For almost a year, the rebels held on to southern Berbice, while the whites were able to hold on to the north. Eventually only about half of the white population that had lived in the colony remained. Superb and early manuscript correspondence from Guayana 1764, written by an influential slave owner and trader of American descent, reveals the death of a Dutch colony's governor, suggests scandalous behaviours of others whom are named, presents allegedly sage and prudent advice for appointing new leaders encourages the involvement the Dutch West India Company, and boasts of a purchase of ninety female slaves. It further serves to illustrate the consanguinity of pioneer settlements abroad.

A document of excellent content, dating to an era of slave uprisings and the dawn of an annexation of the Dutch colony by the British, key administrators and delegates, foremost settlers, planters and slavers, mentioned or described herein include the following:
• Laurens Storm van's Gravesande (Governor of Guiana, Directeur-General of colonies Essequibo and Demerara, Administrator and Commander for the West India Company)
• Honorable Laurens Lodewyk van Bercheyck (Land surveyor and Commander of Demerara)
• Victor Amadeus Heyliger (first Marshal of the Demerara Colony, later Acting President of the colony and of the Court of Justice)
Excerpts from the letter: "I duly received your Excellency's polite letter... the people of the colony had not made due mention in their letters of the distinguished part he [the writer's father] acted during the late commotions at Berbice... those very men who in distress craved his assistance... shamefully neglect to write of it to their Superiors..."

 "But I flatter myself, that your Excellency's Discernment will do justice to my father's actions, so that he may not only be repaid his expenses, but be publickly thanked for saving our Colony from Destruction... had not our forces arrived in time to quel the insurrection in Demerary..."

"Mr. Van's Gravesande has, no doubt, behaved very well and would do anything to serve Demerary, but the other Gentlemen of the Council, very, very few excepted, are remarkably jealous of the Progress... would do anything in their Power to prejudice or distress us. We have long perceived this, and very often wished that we had no connections with Essequibo."

"Our Comander van Berch Eyck is dead [Laurens Lodewyk van Bercheyck, Commander of Demerara 1761-1764]. This therefore is a fine opportunity out a man of Spirit & of Interest & we would willingly join hands with the Company to increase his Salary, which is so pityfully low, that our Head Servants receive a great deal more than the Person who should rule & govern us..."

"...if Mr. van Bercheyck, uncle to the last, or Mr. Heyliger gets any share in the Government of the Colony. The former is applying for the Commandine of Demerary and the latter for the Secretairies of the whole Colony. They are people not fit for either of those posts. Bercheyck being a wild, mad Boy at the age of 50, and Heyliger having Slurr upon his character too well known to be repeated... should make him forever hide his Head in Darkness... these two men, who are obnoxious to the major part of the Inhabitants & who can do no good, but perhaps much Harm to our Infant Settlement."

"I apprehend from Mr. Amyot who is in London on his way to Barbados and Demerary that before he left Holland Captain von Oyen was arrived from Demerary... being an impartial man, he of course can give the fairest Account of things..."

"It would be a great Happiness and advantage that our Lande was made free & open and that we were put under some sort of Government and proper Encouragments given to the Inhabitants. Demerary would the flourish and n a short time prove itself worthy of your Excellency's Patronage and the attention of the Mother Country."

"... we are pushing on our Estates with Vigour, my Father having ninety female slaves on 26th June for our three Plantations & in three months after he intends to send as many men from Barbados. Thus do we convince Your Excellency , that we look upon you as our Patron & Protector, for I will frankly confess, that but for your generous & spirited Behaviour, we had before now removed effects from the Colony and I believe our example would have been followed by others."

"... enclosed letter from the Gov't of Essequibo to me, which will give you a further insight into the affairs of the Colony..." End Excerpts.
The writer applauds the leadership and integrity of Laurens Storm van's Gravesande (1704-1775), British Guiana colonist, Secretary and Bookeeper of the Dutch West India Company from 1738 to 1743, as Commander of Essequibo from 1743 to 1750, and Directeur-General (Governor) of both Essequibo and Demerara from 1750 to 1772. Under governor Laurens Storm van's Gravesande, English planters started coming to the colony after 1740. As early as 1746 he began granting land on the Demerara River bank, and within two years 18 plantations have been established. The majority of the population was then English settlers who owned about one third of the plantations. Gravesande married Lumea Constantia van Bergheyck circa 1727 in Holland, and died on 14 August 1775, at his Plantation Soesdyke on the Demerara River. Though it is believed that he was buried on Fort island, his grave has not been found. Laurens Lodewyk van Bercheyck, surveyor by trade, best known for his Map of Guayana 1759, also served as Commander of Demerara from 1761 until his death in 1764, his death being announced herein. As surveyor he accompanied Directeur-General Laurens Storm van's Gravesande to Essequibo in 1732. He was given provisional command of the Militia in 1754 for a pay of 16 guilders a month, and appointed Lieutenant-Captain in 1755. In 1761 he succeeded Johnathan Gravesande as Commander of Demerara. [Johnathan Gravesande, son of Directeur-General Laurens Storm van's Gravesande, and brother-in-law to Laurens van Bercheyck, had established the capital of Demerara on the island of Borsselen, where the Secretary's office, the Commander's house, a small fort and barracks for soldiers were built.] Bercheyck was credited in 1763, during the Berbice Slave Rebellion, for establishing an alliance with the Amerindians of Demerara to prevent the rebelling Berbice slaves from crossing into Demerara. As mentioned in this manuscript letter, Berchyck's salary as Commander of the colony was so poor that he was unable to make ends meet, and by all contemporary accounts, he worked himself nearly to death for the benefit of the West India Company, the latter awarding his widow and children with a pittance of fifty pounds after his death at only 33 years of age. Laurens Lodewijk van Bercheyck was a nephew of Storm van's Gravesande's wife.
The recipient of this letter, addressed as "Your Excellency, Count Bentinck" is a Dutch nobleman, politician, and member of "The Counts Bentinck of The Hague," a prominent branch of the Bentinck family who owned extensive property in the Caribbean, and who were involved in colonial affairs. Henry Bentinck (1682-1726), first duke of Portland, acquired a plantation and enslaved Africans when he went to Jamaica as governor in 1722. Henry William Bentinck (1765-1820) was governor of Demerara 1806-1812 and of Berbice 1814-1820. Charles Anthony Ferdinand Bentinck (1792-1864), fourth Count Bentinck, together with his brother Henry John Bentinck (1796-1878) petitioned unsuccessfully for compensation for 266 slaves on La Bonne Intention plantation in the Demerara colony, though an award was grated to Daniel Willink of Liverpool, a merchant to whom the Bentincks owed funds for two mortgages. Finally, the one who penned this important correspondence is Gedney Clarke junior (1735-1777), born in Barbados the son of Gedney Clarke senior (1711-1764), a slave broker and most influential investor in plantation colonies. The letter is written on the approach of his father's death, though indicative that he was still alive at the time, and making plans to acquire a large number of male slaves. (His father's will was written less than 3 weeks after this letter, and he died within four months). Gedney Clarke senior was born in 1711 in Salem, the English settlement of Massachusetts Bay Colony, and moved to Barbados in 1733, where he remained a merchant until is death in 1764. [His sister Deborah Clarke Fairfax was William Fairfax's wife.] After a visit to London in 1742, Gedney Clarke invested heavily in plantations in the Dutch West Indies, in association with Henry Lascelles, a London-based financier, commission merchant and slave trader. He was a member of the council, collector of customs at Barbados, merchant, and planter with holdings in America, including 3,000 acres on Goose Creek in northern Virginia.
The colonies of Demerara and Essequibo opened to non-Dutch settlement in 1746, and the governor, van's Gravesande, considered Clarke to be the most influential of the Barbadians who subsequently invested. From about the same date he was also involved as a middleman in slave trading, in partnership with Henry Lascelles. In 1746 he bought Nieuw Walcheren and Pyra in Demerara, During the 1750s Clarke dealt extensively with Henry Laurens, of South Carolina, purchasing slaves for resale in America by Laurens. Many of his letters appear in Laurens’s letterbooks, where his name is always entered as Gidney Clarke. In 1755 he sent his son Gedney Clarke junior to Amsterdam to learn Dutch and become naturalised, thus securing the family's position. In 1762 Gedney junior married Henry Lascelles's daughter Frances. Clarke also owned plantations in Berbice and, when a slave revolt broke out in 1763, he sent four armed vessels to assist in putting down the rising, accompanied by HMS Pembroke, which has been 'lent' to him by his friends in the British Navy. There was no official sanction for this force, whose sole purpose was to protect Clarke's investment. In 1764, after the Berbice slave rising, Clarke 're-stocked' his plantations with a purchase of ninety female slaves and planned to buy eighty male slaves, as confirmed in this, his son's letter. He died later the same year and it soon became apparent that his finances had been out of control. In his will, recorded 4 Sept. 1764, Clarke left property to his wife, his niece Hannah Fairfax, and his sons, Peter, Francis, and Gedney junior. The bulk of the estate went to Gedney junior, including the Goose Creek lands. Only three years later, in August 1767, Gedney junior arranged to sell all of the family's eleven Demerara plantations, and called in all his outstanding debts. Gedney Clarke junior died in Barbados in 1777.

The long-standing governing authority in Guiana, the West-Indische Compagnie, (West India Company) founded in 1602, also the primary architect of Dutch colonising activity in the region, came to a close in 1792, only 28 years after this letter was written.

This precise correspondence was published in a work by J. Thomson in 1888, printed in the Argosy office in Demerara titled, "Timehri: The Journal of the Royal Agricultural and Commercial Society of British Guiana" 

Berbice (Kolonie Berbice) was a Dutch colony from 1627 to 1815. Situated along the Berbice River in Guyana, it was settled in 1627 by Abraham van Peere, under the suzerainty of the Dutch West India Company. Until 1714, the colony remained the personal possession of Van Peere and his descendants. On 14 September 1678 a charter was signed which established Berbice as a hereditary fief of the Dutch West India Company, in the possession of the Van Peere family. In November 1712, Berbice was briefly occupied by the French under Jacques Cassard, as part of the War of the Spanish Succession. Reluctantly on 24 October 1714, to prevent the colony from being ceded to the French, five brothers, Nicolaas and Hendrik van Hoorn, Arnold Dix, Pieter Schuurmans, and Cornelis van Peere, paid a ransom to acquire the colony for themselves. In 1720, the five owners of the colony founded a Society of Berbice to raise more capital for the colony. In 1732 the Berbice Association (Society of Bernbice), together with the Dutch West India Company established a charter with which to grant lands to private individuals. In 1733, a village which had sprung up near Fort Nassau was named New Amsterdam. Berbice's economic situation improved, and by 1735 it consisted of 12 plantations owned by the society, 93 private plantation along the Berbice River, and 20 plantations along the Canje River. In 1762 the population of the Berbice colony was recorded as 4,423 (346 whites, 244 Amerindians, 3,833 Africans), indicating a successful expansion, until suddenly a slave uprising broke out under the leadership of Cuffy in February 1763, and continued well into 1764, with Cuffy naming himself governor of Berbice. Only with the use of brute force was governor Wolfert Simon van Hoogenheim able to finally suppress the uprising, and restore the colony to Dutch rule. The Dutch colonies of Berbice, Demerara, and Essequibo, were captured by the British in 1796, officially ceded in 1814, and finally consolidated into the colony of British Guiana in 1831. Slavery had been abolished in Great Britain in 1834, on paper at least. Still today however Guatemala and Guyana are active centers in human trafficking.

 ------------ Einde van e-bay bericht------------------

dinsdag 12 november 2013

Artikel "Hoe de slavernij uit Suriname verdween. Nederlanders leerden van de Britten" uit Lees het NA Magazine 6/2013

In juni 2013 is het volgende artikel verschenen in het Lees het NA Magazine, een uitgave van G-geschiedenis en het Nationaal Archief. Het handelt over de het langdurige proces van het vinden van een "voor alle partijen acceptabele" manier om de slavernij af te schaffen. Niet alle partijen werden gehoord en betrokken bij de zoektocht naar de wijze van afschaffing. De slaafgemaakten zelf werden niet of nauwelijks gehoord. Een van de redenen waarom dit proces zo lang heeft geduurd was dat de Britse ervaringen opgedaan in Brits-Guiana, het buurland van Suriname, vlak na de afschaffing van de Britse slavernij de Nederlandse bestuurders grote angst inboezemden.

zaterdag 10 juli 2010

Bezoek aan Berbice en de herovering van Essequebo, Pomeroon en Tobago in 1667 - door Abraham Westhuysen

Fort Nassau in de rio Berbice

In 1667 werd opgetekend het "Waerachtich Verhael van de heerlijke overwinning van Pirmeriba ende de reviere Seraname, gelegen aen 't vaste lant van America, door de Zeeusche Oorlogschepen, en 't gene zy daer verrigt hebben: Nevens 't weder veroveren van Ysequepe, Boumerona en Tabago, En het haer verder op hare Reys ontmoet is onder het Commando vanden Commandeur Crijnsen.". Predikant Abraham Westhuysen die meevoer op het schip De Vissers-Herder heeft dit verhaal optekend varende tussen Guadeloupe en Antigua in mei 1667.
Een paar lange citaten wil ik hier noemen, met name die betrekking hebben op Berbice, Essequebo en Pomeroon. Ik spring in op pagina A3 van het relaas
(...)Dus verre is ons eerste ende voornaemste desseyn [verovering van Suriname] door Godts segen geluckigh volbracht, de andere aengaende, die ons tot noch toe onbekent syn (want wy voeren noch beslooten brieven met ons:) synde om Ysequepe [Essequebo], Boumerona [Pomeroon] en Tabago [Tobago], de onse by de Engelse afgenomen, weder af te nemen, sijn niet van grote moeyelickheyt in haer volvoeren gheweest; want verstaen hebbende, dat Ysequepe en Boumerona door Matthijs Berghenaer Commandeur in Barbices [Berbice] sijn onkosten vergoedende, de 2 gemelte plaetsen onder ons Staets beheerschinge ware te brengen. Maer Tabago verstonden wy dat door de Francen hernomen was, waer in wy dan de meeste swaricheyt vonden; maer heeft al mede een goet succes genomen, gelijck U.E. naderhant hooren sult.

Op dese kennisse dan van den toestandt onser saecken, is den 28 dito goet gevonden, om tijdt te gewinnen, dat wy met ons Schipt voor uyt naer de Barbices souden zeylen, terwijl den Commandeur Crijnssen met sijn byhebbende Schepen, noch eenige dagen soude besteden om in Seraname alles noch in goede ordre te bregen. Wy sijn dan den 1 April uyt de Seraname naer de Barbices gezeylt, om met den Commandeur Bergenaer aldaer, de by hem veroverde plaetsen weder te eissen voor den Staet, tot dien eynde den gemelten Bergenaer afquam om mondeling met de onse te spreken wegens het accoordt van sijn geleden onkosten, ende alsoo voor de Riviere de koste van onse Schepen te verwachten. Den 3 dito arriveerden wy voor de Rivier van Barbices, ende ben ick met onse Capiteyn na boven gevaren na het Fort, omtrent 14 mijlen op de Riviere. Onderwegen ontmoeten wy een Barck, die wy voor een Engels Scheepje in den eersten aensiende, ons dede bereyden, hoewel seer slecht ghewapent sijnde in onse Sloepe, aen te vallen, maer wierden naderhandt den anderen kennende voor vriendt: Onse reyse dan vorderende quamen den 4 dito aen 't Fort, waer onse kompste groote blijdschap veroorsaekte, soo ten opsicht van de tydinge die wy haer van 't veroveren van Seraname brachten (alsoo sy altijdt van daer eenich quaedt toeval waren vreesende) als mede om dat sy nu lange jaren hadden verlangt naer de komste van een Predikant, die hare kinderen mocht Doopen, die daer al veele noch ongedoopt waren. Onse komste wierdt aenstonts door Expressen de Colloniers bekent gemaeckt, ten eynde sy met hare kinderen op het spoedichste mochten afkomen; want wy den Commandeur Bergenaer voornoemt, volkomen op onse voorslach bereyt vindende, van voornemen waren om des anderen daeghs weder naer om laegh te vertrecken. Dese dan geen tijdt versuymende, quamen des nachts naer om laegh, ende waren met den dagh aen het Fort, als wanneer naer de Predicatie elf kinderen gedoopt zy van 3 jaren oudt en daer onder. Ons vertreck door een Koorts die my aentrefte, voor dien dagh verhindert werdende, vertrocken den 6 dito wederom naer om laech, met ons voerende den Commandeur Bergenaer ten eynde vernoemt, met onse over het transporteren van Ysequepe en Bourmerona te handelen. Den 7 aen Boordt komende, wierdt goet gevonden, terwijl wy onse andere Schepen mosten verwachten, met het onse eenige mijlen de Riviere op te varen, om ons van versch water te versien. In dit op en af komen, na veel stribbelings, sijn wy den 12 dito buyten geraekt, sijnde den derden Paesdagh, doch om een seer slechte Paesschen te houden; want soo haest wy buyten de mondt van de Riviere waren, geraekten wy op een seer harden Sand-banck aen de grondt, en door het leeghe water, bleef het met eenen sitten, ende daer was het dat het Schip soo vreeselijcke stooten dede, dat die selfs de stoutste dede verbleeken: ons Roer stiet af, ende nam met eenen het achterste van de Cajuyt wech, ende indien de windt een weuynich hadde beginnen aen te groeyen, souden licht de Schipbreuck niet ontgaen hebben, maer Godt gaf dat de selve meer stilde als aengroeyde, en soo met hooge water, tegen yders vermoeden, sonder groote schade, in 't diepe raekte, waer wy op ses vamen ten Ancker quamen, verwachtende de aenkomste van onse andere Schepen, die den 20 dito by ons quamen, hebbende achtergelaten het Schip van Capiteyn Loncke, die met noch een kleynder Vaertuygh was gebleven tot meerder verseeckerheyt van de Riviere de Seraname; te meer, nadien 2 schepen met Negers daer al uren wierden verwacht, die ons anders mochten ontkomen. De Commandeur Bergenaer, die met ons handelde, quam in alle vrientschap over een, en heeft hy beyde de plaetsen voornoemt weder in handen van hare Ed. Mo. van Zeelandt herstelt, waer dan tot Commandeur is gebleven den Vendrich Baerlant op Ysequepe, ende den Commandeur Sael op Bourmerona, die met haer Volck en Victuallie te samen met het Schip 't Prinsje van le Sage, en den Hoecker, op gemelte plaetsen sijn geordonneert gebracht te werden, terwylen wy naer Tabago met onse andere Schepen souden zeylen om de saken daer te effenen. (..) midden pagina A4

Nog een mooi citaat van Westhuysen die met zijn reisgenoten uitgenodigd werd door een grote groep Wilden (100 indianen) om te eten en te drinken.
(..) maer alsoo sy selfs daer niet van aten, wilden wy oock die niet proeven; maer daer naer brachten sy ons een back met dranck toe, die van kawsel van Oude Wijven gemaeckt wierdt, hoewel dese ons immers soo weynich lusten, soo dorsten wy nochtans dit niet weygeren, hebbende dickmael gehoort, dat sy het seer qualijck nemen wanneer men weygert met haer te drinken: Wy droncken dan van dese walglijcke dranck, daer op sy dan terstondt alle hare Wapenen af leuden, ende toonden ons alle mogelijcke vriendtschap (..)

Over vroege contacten tussen Nederlanders en Indianen in de Guiana's en Amazonia is een indrukwekkend proefschrift verschenen van de hand van Lodewijk Hulsman, Nederlands Amazonia : handel met indianen tussen 1580 en 1680.
Meer over contacten tussen Nederlanders, Indianen en Afrikanen is te vinden in Geloof in de Nieuwe Wereld: ontmoeting met Afrikanen en Indianen (1600-1700) door L.J. Joosse. Dit boek is raadpleegbaar via google books:

zaterdag 26 juni 2010

De Zeeuwsche expeditie naar de West (1672-1674) onder Cornelis Evertsen den Jonge


In 1672 sloeg Cornelis Evertsen in de aanloop van de Derde Engels-Nederlandse Oorlog een verraderlijke Engelse aanval op de Smyrnavloot af. In de Slag bij Solebay vocht hij op de Zwanenburg (44 kanonnen). In 1673 heroverde hij Nieuw-Nederland als viceadmiraal bij de WIC, met als vlaggenschip nog steeds de Swaenenburgh. Eigenlijk was dit onbedoeld: zijn oorspronkelijke opdracht was om met zes schepen per verrassing Sint-Helena te veroveren om aldaar zoveel mogelijk nietsvermoedende Engelse Indiëvaarders te onderscheppen. Na zijn vertrek in december 1672 werd hij echter opgehouden door gevechten bij de archipel Kaapverdië waarna bleek dat de VOC Sint Helena al genomen had. Een alternatief aangegeven doel was Cayenne maar Cornelis vond zijn vloot daarvoor bij nader inzien te zwak. Hij sloot zich aan bij een vloot van de Amsterdamse Admiraliteit, tastte de kust van Virginia met succes aan en verscheen in augustus 1673 met een vloot van 21 schepen voor New York dat zich overgaf en door hem tot Nieuw Oranje herdoopt werd. De oceaan weer overstekend naar Cádiz werd hij daar door de Britten tot een scheepsduel uitgedaagd wat het Nederlandse kampioensschip verloor. Bij terugkeer in Zeeland in juli 1674 werd hij er door de Staten van Zeeland van beschuldigd zich niet aan de orders te hebben gehouden: men was niet zo blij met het herwonnen bezit en Cornelis had natuurlijk nooit de prijsgelden met de Hollanders mogen delen.

In zijn Journael, gehouden op 't lants schip Swaenenburgh, gedestineert na de west, begonnen in de maent December 1672 (eindigend op 3 juli 1674) opgenomen in een uitgave (1928) van de Linschoten-vereniging verwijst hij eenmaal naar de Nederlandse kolonie Berbice.

Op maandag 8 januari 1674 schrijft hij: De wint n.n.w. met stijve coelte; hadden Caep Vincent na gissinge 10 mijlen n. ten o. van ons. Na de middagh sijn de capiteijnen Cornlis Marijnisse en Jan Lourissen van ons gescheijden, gaende naer de Berbisses (Rio Berbice), hebbe met deselve aen den Commandeur Versterre in Surinam gesonden 2 pijpen (vaten van langwerpige vorm - ongeveer een half vat) olij en twee pijpen wijn. De wint n.n.o.; liepen den geheel nacht oost in.

In de uitgave uit 1928 zijn ook enkele bijlagen opgenomen zoals de Stukken betreffende de voorbereiding van de expeditie. Zo staat in de Tweede secrete instructie voor het esquader uijt te senden in voldoeninge vande secrete resolutie vande Ed: Mo: Heeren Staten van Zeelant, genoomen op den 12 october 1672 het volgende:

(..) 3.
(..) Na 10 ofte 12 dagen ververssinge van Cape Orange wederom ;t seijll te gaen en in passant voor ofte inde Riviere van Suriname te verneemen hoe de saecken aldaer staen, also haer Ed: Mo: Intentie en begeerte is, indien het fort en Colonie bij de vijanden niet en mochten wesen verovert, dat alsdan aan het voorsz. fort eenige amonitie van oorloge sal worden gebraght, en soo veel andere behoeften als het Esquader zal konnen missen, sonder het selve daer door in eenige schaersheijt te brengen. Gelijck oock in passant door een cleijn vaertuijgh sal konnen werden vernoomen nae den toestant van de Colonie van Isokepe, om te sien of die van d'een of d'andere clenigheijt kan worden dienst gedaen.


Of er inderdaad een kleine verkenning naar Essequebo is ondernomen is mij (nu nog) onbekend. In het, overigens bijzonder summier beschreven, verslag van Evertsen wordt Essequebo verder niet genoemd.

woensdag 23 juni 2010

Louis Prudhomme und seine Reise nach Guiana und Cayenne


Soms geven beschrijvingen die door antiquairs zijn toegevoegd aan boektitels meer relevante informatie dan de beschrijving van bibliotheken. Vaak zijn er catalogi en literatuur op nageslagen om de boekwerken in een context te plaatsen. Dit alles ter verhoging van de verkoopwaarde natuurlijk. Nuttige informatie kan zijn: Informatie over de auteur, of vervolgpublicaties. In een catalogus van antiquair Gert-Jan Bestebreurtje kwam ik deze beschrijving tegen van een vrij obscuur werk:

(PRUDHOMME, Louis). Reise nach Guiana und Cayenne, nebst einer Uebersicht der ältern dahin gemachten reisen und neuern Nachrichten von diesem Lande, dessen Bewohnern und den vorigen europäischen Colonien, besonders den französischeen. Aus dem Französischen. Frankfurt, Anton Pichler, 1799. Sm.8vo. Contemporary half vellum, with orange morocco title-label to spine. With folding map of French Guiana, with inset map of the island of Cayenne and plan of the city, and engraved plate. VI,(2),296 pp. € 595,00 First German edition. - The work gives a short historical introduction, a description of the plants and animals of Guiana, the customs of the Indians, the European colonies (of France, Spain, Portugal and the Netherlands) and annotations on the languages of the Indians in the neighbourhood of Cayenne. - With fine map. - (Lacks first free endpaper).
Cf. Cat. Suriname-Catalogus UB Amsterdam 5381; Sabin 66412; The James Ford Bell
Library P545; Leclerc 1210; Chadenet 671

De Koninklijke Bibliotheek heeft ook een exemplaar ter inzage, dus dat hoop ik binnenkort een keer te kunnen inzien:
Voyage à la Guiane et à Cayenne, fait en 1789 et années suivantes : contenant une description géographique de ces contrées, l'histoire de leur découverte ; les possesions et établissemens des Français, des Hollandais, des Espagnols et des Portugais dans cet immense pays ... : Suivi d'un vocabulaire Français et Galibi des noms, verbes et adjectifs les plus usités dans notre langue, comparée à celle des Indiens de la Guiane, ...
Door:
Prudhomme, Louis-Marie .Uitgever:
A Paris : chez l'éditeur , (1798) .

Het idee achter dit type reisverslagen was vaak twee- of drieledig. Ik verdenk veel 18e en 19e eeuwse auteurs, met terugwerkende kracht, van spionage. Vaak leek het een soort verkenning van overzeese gebieden, behorende tot een andere Europese natie. Deze informatie kon nuttig zijn bij militaire operaties, maar ook bepaalde groepen (handelaren, investeerders en politici) in landen interesseren voor nieuwe wingewesten.

vrijdag 18 juni 2010

Piece of Cake

Piece of Cake from Eliza Ivanova on Vimeo.


Vandaag heb ik enkele prachtige animaties bekeken voor mijn werk. Het idee is dat we drie korte animaties laten maken om kort en bondig onze huisregels uit te leggen. Deze regels staan natuurlijk ook als platte tekst op de website maar we hopen met deze animaties een bepaald gevoel over te brengen. Een van de animaties waar ik vandaag op stuitte is deze van Eliza Ivanova. Het productiebureau Illuster heeft ook prachtige animaties verzorgd.